3. Zwemveiligheid van kinderen uit arme gezinnen

« Terug naar overzicht

In 2020 maakten 221 duizend minderjarige kinderen deel uit van een huishouden met een laag inkomen. Dat komt neer op 6,9 procent van alle kinderen (bron1). Het zwemdiplomabezit van kinderen uit arme gezinnen blijft flink achter. 6% van de kinderen die opgroeien in armoede haalt geen enkel zwemdiploma.

Bij andere inkomensgroepen is dat 2% (cijfers 2018). Van de kinderen uit gezinnen met een laag inkomen behaalt 27% het volledige Zwem-ABC en voldoet daarmee aan de Nationale Norm Zwemveiligheid. Bij kinderen uit gezinnen met een hoog inkomen is dat 47% (bron2).

Kinderen starten meestal op 5-jarige leeftijd met zwemles. Voor het behalen van Zwemdiploma A hebben ze gemiddeld 51 uur les nodig. Voor het B- en C-diploma is dat gemiddeld voor elk diploma nog eens 16/17 uur (bron3).

De ouders van kinderen uit arme gezinnen hebben financiële ondersteuning nodig om deze lessen te kunnen betalen. Indien dit niet gebeurt lopen deze kinderen grotere kans op verdrinking, maar ook op sociale uitsluiting. Zij kunnen immers niet meedoen met kinderfeestjes en andere sociale activiteiten die in, op of om het water plaatsvinden.

91 procent van de gemeenten biedt minimaal één vangnetregeling aan met als doel de zwemvaardigheid van bepaalde groepen te verbeteren. De vangnetregelingen zijn in de meeste gevallen onderdeel van het armoedebeleid (56%) en soms onderdeel van het sportbeleid (23%) of het welzijnsbeleid (10%) (Bron4).

Voor het inrichten van deze regelingen wordt meestal samengewerkt met een van de daarvoor beschikbare fondsen:

De fondsen bieden inkomensgebonden vergoedingen voor zwemlessen tot een maximumbedrag per jaar. Gemeenten kunnen ervoor kiezen dit bedrag te verhogen. Vaak is het bedrag dat wordt vergoed echter nog steeds onvoldoende om kinderen naast hun A-diploma ook B en C te laten halen.

Inspiratie
Bronnen en links