Visie & Beleidsplein

Column Elma Drayer: ‘Ik ben niet sportief en zal het ook nooit worden’

(2015). Column Elma Drayer: ‘Ik ben niet sportief en zal het ook nooit worden’.

Heel eerlijk gezegd begrijp ik niet waaraan ik de eer verdien om hier te mogen staan.

Natuurlijk, iemand uit dit gezelschap volgde deze zomer met collega’s een training die ik gaf bij de Denkcademie van de Argumentenfabriek. Misschien is dat het.

Zij waren, maar dit geheel terzijde, erg goed. Minpuntje was wel dat ze nauwelijks stil konden zitten. Om de haverklap stond er weer eentje op om een rondje te lopen door het cursuslokaal.

Ik verbaasde me daar wel een beetje over. Nou, zeiden ze ter verklaring, urenlang op een stoel zitten – dat is niet goed voor de mens. Bewegen daarentegen, dat is heel heilzaam! Ook herinner ik me hoe opgetogen ze waren toen ze zagen hoeveel Amsterdammers hardliepen in het nabijgelegen Vondelpark. Die hadden het tenminste begrepen!

Vanzelfsprekend hoorde ik hen welwillend aan. Maar ik dacht er het mijne van.

Want, dames en heren, hier gaapt een kloof. Persoonlijk heb ik namelijk geen enkele moeite met urenlang zitten achter mijn werktafel. En die types in het Vondelpark? Ik vind het maar malle uitslovers.

In mijn biografie speelt sport nu eenmaal, het is hier als vloeken in de kerk, een heel bescheiden rolletje.

Toegegeven, toen ik op de lagere school zat in Hilversum, smeekte ik mijn moeder om lid te mogen worden van ODILO, de christelijke gymnastiekvereniging. Maar het was, vrees ik, vooral het prachtige turnpakje dat mij lokte.

Die letters stonden trouwens voor Ons Doel Is Lichamelijke Ontwikkeling. Helaas zagen ze dat heel anders dat bij de heidenen van de Hilversumse Gymnastiek Vereniging, ofwel HGV. Die noemden ons Oude Dames in Lange Onderbroeken. Uiteraard sloegen wij terug; er was ook iets bedacht op de afkorting HGV. Maar wát ben ik compleet vergeten – vermoedelijk omdat het heel wat minder dodelijk was.

Erg lang heb ik het bij ODILO niet uitgehouden. Ik herinner me slechts één uitvoering, in de nu verdwenen Expohal. Op was ik van de zenuwen, doodsbenauwd dat ik van de brug zou kletteren, uit de ringen zou glijden, of op de bok zou klappen. Dat gebeurde, tijdens het wekelijkse turnuurtje, immers meestal.

Een rondje googelen leerde me dat ODILO en HGV inmiddels over hun eigen schaduw zijn heengestapt. In 2003, las ik, fuseerden ze tot GTV Hilversum – tja, wat moet je daar nou voor spotnaam van maken?

Die nieuwe club produceert óók nog eens proza waarin dit soort zinnen staan: ‘Om te komen tot een optimaal product ten behoeve van onze leden voert onze vereniging sinds mensenheugenis een tweesporenbeleid: recreatief georiënteerd en prestatief georiënteerd.’ Je zou op slag terugverlangen naar de pretentieloze eenvoud van Ons Doel is Lichamelijke Ontwikkeling.

Om u niet al te zeer te vervelen, vat ik de rest van mijn sportcarrière heel kort samen. Ik haalde pas op mijn twaalfde mijn A, als lange sliert tussen de kleintjes. Ik heb namelijk watervrees. Bij dat ene diploma bleef het. Nog steeds durf ik voor geen goud te duiken – tot niet-aflatende hilariteit van onze kinderen.

Ook heb ik hoogtevrees. Dus die ene keer dat ik me liet overhalen om met vrienden mee te gaan op wintersport, moest ik me vervoegen bij de hoogbejaarde langlaufers – niet echt dat je zegt de wereld van Peter Stuyvesant.

De enige sport die ik ooit leuk heb gevonden was softbal. Gek genoeg kon ik keihard slaan. En één zo’n rondje hard rennen lukte ook nog wel. Maar na de middelbare school heb ik nooit meer een knuppel, of hoe heet zo’n ding, in handen gehad.

Een kleine dertig jaar geleden heb ik me maar bij de pijnlijke feiten neergelegd. Ik ben niet sportief, en ik zal het vermoedelijk nooit meer worden. Mij ontbreekt, ben ik bang, vooral die befaamde nieuwsgierigheid naar mijn grenzen – iets waar sportbeoefenaars altijd zo naarstig op zoek zeggen te zijn. Ik gelóóf wel dat ik grenzen heb. Wáár precies interesseert me heel wat minder.

Het enige waaraan ik nu doe is yoga: elke ochtend tien minuten. Maar dat mag je nauwelijks beweging noemen. En fietsen vind ik fijn. Als het niet regent. Ik ben zelfs in het bezit van een heuse hybride, die elke zomer mee mag naar Italië. Om de rest van het jaar gedemonteerd in de kelder te staan.

En dit alles terwijl ik werkelijk omringd ben door beweegverslaafden. Ik ben er zelfs met eentje getrouwd. Mijn man stapt elke zondagochtend, zomer en winter, op zijn Pegoretti – gapend door mij uitgezwaaid. Mijn dochter spint wekelijks in de sportschool. Mijn stiefzoon en stiefdochter zijn enthousiaste basketballers. Alleen mijn andere stiefdochter is een kind naar mijn hart: net zo’n lui, verwend prinsesje.

Dat ik hier desondanks nog redelijk rechtop voor u sta is dan ook beslist geen eigen verdienste. Dat is uitsluitend te danken aan mijn gratis genenpakket.

Enfin, nu begrijpt u wellicht waarom de uitnodiging om hier te verschijnen me achter de oren deed krabben. Ik ben, zeg maar, zo ongeveer de láátste die verstand heeft van bewegen. Laat staan dat ik praatjes zou mogen hebben over het vraagstuk ‘Sportaccommodaties – bezuinigen, maar hoe?’ De 62 euro die gemeenten jaarlijks per inwoner uitgeven aan sport, gaan beslist niet naar mij.

Maar hoewel geen ervaringsdeskundige, snap ik best dat beweging belangrijk is. Een fatsoenlijke samenleving beschouwt sportaccommodaties als een nutsvoorziening. Net als de openbare bibliotheek (waar ik, het cliché klopt, als kind wél een dankbaar consument van was). Ook al maak je er zelf geen gebruik van – het is heel goed dat ze er zijn.

Waarom?

Zelf word ik altijd een beetje zenuwachtig van argumenten als bindmiddel, sociale cohesie, ‘sport als hét middel voor een kerngezonde samenleving’, en vooral van de term ‘vitaal’. Brr. Je kunt ook doorslaan in de verheerlijking van het corpus sanus.

Volgens mij ligt de kwestie tegelijk simpeler en ingewikkelder.

Sommige sporten kunnen nu eenmaal niet zonder voorzieningen, net zomin als je in je eentje duizenden boeken in huis kunt halen – zeker niet als je beschikt over een magere portemonnee. Dus dien je daar als samenleving voor te zorgen. Een fatsoenlijke samenleving zorgt er óók voor dat de gebruikers niet helemaal op zichzelf zijn aangewezen. Privatisering is enig, maar voor je het weet, eet dit middel zichzelf op.

Om te bereiken dat de boven ons gestelden deze taak naar behoren uitvoeren, is eigenlijk maar één ding echt belangrijk: hen voortdurend en hinderlijk herinneren aan het feit dat zij op aarde zijn om de gemeenschap te dienen. Ik geef toe, ook dit klinkt een beetje hol. Maar het is precies dit besef dat naar mijn smaak te vaak ontbreekt.

Zo. En nu heb ik wel weer lang genoeg gestaan. Ik verlang naar een stoel.

Elma Drayer

Uitgever(s): Elma Drayer,

Auteur(s)

Klik op de auteur meer artikelen te zoeken van deze auteur.


Tags van dit artikel

Klik op de tag meer artikelen te zoeken met deze tag.